Defensieweb wiki
Advertisement

Stadhouder was de titel van de belangrijkste functionaris binnen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Ook functionarissen van de eerdere Bourgondische Nederlanden droegen deze titel. Het woord stadhouder betekent "plaatsvervanger" (Duits: Statthalter), net als overigens het uit het Frans afkomstige woord luitenant (lieutenant, 'lieu' = plaats, 'tenant' = houdend). Het zijn allemaal letterlijke vertalingen van het Latijnse locum tenens.

Rol van de stadhouder[]

Oorspronkelijk was de stadhouder een edelman die namens de landsheer bij diens afwezigheid in één of meerdere gewesten tijdelijk het gezag uitoefende. Eerst kwam dit alleen bij uitzondering voor, maar het Bourgondische Huis verwierf in de 15e eeuw de meeste Nederlanden en had wegens de uitgebreidheid van zijn bezittingen behoefte aan permanente plaatsvervangers. Stadhouders zaten in de Raad van State, konden de gewestelijke staten bijeen roepen en zaten het rechtscollege voor.

In de Middeleeuwen was er nog geen sprake van een eenduidige taakomschrijving. Dit veranderde in de tijd van keizer Karel V. Samen met landvoogdes Maria van Hongarije kwam Karel met een duidelijk pakket van taken, vooral bedoeld om de invloed van de stadhouder te beperken.

Stadhouders in de Nederlanden[]

Stadhouders speelden een voorname rol bij de opstand in de Nederlanden. Door het Plakkaat van Verlatinghe in de Tachtigjarige Oorlog was de functie van stadhouder overbodig geworden, aangezien er geen erkende landheer meer was en er dus geen sprake meer kon zijn van plaatsbekleden. Toch werd besloten de functie van stadhouder in ere te houden — ook als legeraanvoerder. Friesland had (doorgaans samen met Drenthe en Groningen) een eigen stadhouder. De reden hiervoor was dat men de belangrijkste aanvoerders van de opstand, zoals Willem van Oranje, een hoofdfunctie in de uitvoerende macht wilde geven, zonder ze zelf tot landheer te laten uitgroeien. Willem was al in 1572 door de Staten van Holland eigenmachtig tot stadhouder benoemd.

Officieel was de stadhouder nu niets meer dan een ambtenaar en dus bleef de volledige macht, uitvoerend en wetgevend, in handen van de Staten van iedere provincie. In de praktijk nam de stadhouder meestal grote persoonlijke macht tot zich toe. Op gewestelijk niveau droeg hij vaak leden van de vroedschappen van steden voor en wist zo zijn eigen volgelingen in de meest fundamentele besluitvormende organen te benoemen. In Zeeland was hij de Eerste Nobele en daarmee lid van de Staten van die provincie. Op generaliteitsniveau was er meestal een stadhouder die de hoogste militaire functies uitoefende: die van kapitein-generaal van het leger en admiraal-generaal van de vloot. De stadhouders voeren nooit mee op de vloot, maar waren wel feitelijk bevelhebber van het leger waarin ze ook de officieren mochten benoemen. In 1618 pleegde Maurits van Oranje een militaire staatsgreep, de Wetsverzetting, en liet raadpensionaris Johan van Oldenbarnevelt na een schijnproces executeren. In 1650 probeerde Willem II ook met geweld weer de macht te grijpen. Een overval met het leger door hem op Amsterdam gepleegd, mislukte.

Na de plotse dood van stadhouder Willem II in 1650 kende de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (met uitzondering van de gewesten die onder de Friese stadhouder vielen) als reactie hierop het Eerste Stadhouderloos Tijdperk. Dit duurde voort tot 1672, toen in het Rampjaar weer behoefte ontstond aan een sterke leider.

In 1702 (de functie van stadhouder was inmiddels erfelijk verklaard in de mannelijke lijn) overleed Willem III kinderloos. Omdat er geen opvolger in directe lijn was, ging de Republiek (wederom met uitzondering van de gewesten die onder de Friese stadhouder vielen) het Tweede Stadhouderloze Tijdperk in. Aan het Tweede Stadhouderloze Tijdperk kwam een einde toen, nadat een Franse inval een crissituatie veroorzaakt had en steeds meer gewesten de Friese stadhouder ook als de hunne benoemden. Eerst vanaf 1747 had de Republiek één stadhouder, Willem IV, die daarvoor van Leeuwarden naar Den Haag verhuisde. In 1747 werd het stadhouderschap tevens erfelijk verklaard in de vrouwelijke lijn. In feite verschilde toen de toestand niet veel meer van een monarchie, hoewel de fictie overeind werd gehouden dat het land nog een republiek was. Dit bracht verzet en aan het Tijdperk der Stadhouders kwam een einde met de inval van Frankrijk in 1795 en de vorming van de Bataafse Republiek.

Advertisement