De Spaanse Successieoorlog (1701–1714) was een belangrijk Europees conflict dat ontstond na de dood van de Habsburgse Karel II van Spanje. De kinderloos gestorven Karel wilde dat zijn bezittingen naar Filips van Anjou gingen, de kleinzoon van de Franse koning Lodewijk XIV. De oorlog begon toen Leopold I van het Heilige Roomse Rijk, die ook deel uitmaakte van de Habsburgse dynastie, in opstand kwam en de erfenis opeiste voor de Habsburgse dynastie. Toen Lodewijk XIV zijn rijk agressief begon uit te breiden, sloten andere landen (de belangrijkste waren Engeland en de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden) zich aan bij de Habsburgse monarchie, om de Franse expansie tegen te gaan. Andere staten sloten zich aan bij de coalitie in de hoop dat ze wat gebieden konden veroveren. De oorlog vond niet alleen in Europa plaats, maar ook in Noord-Amerika, waar het conflict bekend werd als Queen Anne's War, waarbij Frankrijk nogal wat terrein verloor aan de Britten.
De oorlog duurde wel 13 jaar en werd aan beide zijden gekenmerkt door het opvallende leiderschap van generaals, in het bijzonder de Engelse hertog van Marlborough, John Churchill (voorvader van Winston Churchill). Merkwaardig genoeg streed zijn illegitieme neef James FitzJames, de hertog van Berwick, aan Franse zijde. De hertogen Villars, Vendôme en Boufflers zijn vermeldenswaardige 'maréchaux de France'.
Het testament Karel II en de internationale reactie[]
De Spaanse koning Karel II had Filips van Anjou als opvolger aangewezen, maar onder de voorwaarde dat de Spaanse en Franse kronen nooit verenigd zouden worden. Het beoogde doel van Karel II en de Spaanse elite was dat deze wisseling van de Habsburgse naar een Bourbonse dynastie enkel een wisseling van dynastie zou zijn, en de integriteit en onafhankelijkheid van het Spaanse rijk intact zou laten. Rond december 1700 - januari 1701 zag het er naar uit dat de Europese mogendheden deze regeling zouden accepteren. Lodewijk XIV was er echter niet tevreden mee dat Filips van Anjou als Felipe V over Spanje zou heersen. Hij zag deze opvolging eerder als een gelegenheid voor zichzelf om via zijn kleinzoon het Spaanse rijk te regeren.
Van erfopvolging naar oorlog[]
Nu hij zijn gewenste doel eindelijk bereikt had verloor Lodewijk XIV echter alle voorzichtigheid. Hij liet zijn troepen de Spaanse Nederlanden binnenmarcheren en de aldaar krachtens de vrede van Rijswijk gelegerde staatse garnizoenen verdrijven (1701). Ondanks zijn eerdere erkenning van Willem III als koning van Engeland in meerdere verdragen, erkende Lodewijk ook "James III" (The Old Pretender) als koning van Engeland bij het overlijden van James II. Deze laatste actie staat bekend als een van Lodewijks grootste blunders, omdat het Engelse volk diep beledigd werd en Willem III's verlangen om het testament met de wapens aan te vechten ging steunen. Daarnaast begon Felipe V Franse handelaren te bevoordelen ten koste van Engelse en Nederlandse.
Door deze acties begonnen de Europese mogendheden in te zien dat deze erfopvolging iets heel anders ging betekenen dan hetgeen Karel II en zijn regering bedoeld hadden. In Den Haag werd daarom de zogenaamde Grote Alliantie gevormd tussen de Verenigde Provincies, Engeland, de keizer en Pruisen. Hierbij sloten zich later nog een aantal Duitse vorsten aan. Het doel van deze alliantie was de Bourbons te dwingen om alle Spaanse gebieden in Europa buiten het eigenlijke Spanje af te staan. Dit voornamelijk ten gunste van de Oostenrijkse Habsburgers. In het geval Lodewijk en Felipe V niet op deze eisen in zouden gaan zouden de verbondenen deze eisen gewapenderhand afdwingen.
De keizer was overigens reeds in 1701 begonnen met de oorlogshandelingen tegen de Fransen in Italië. Nadat de Staten-Generaal van de Nederlanden bepaald hadden dat de (latere) Hertog van Marlborough de verenigde Staatse en Engelse legers zou aanvoeren kon de veldtocht in 1702 ook in de Lage Landen beginnen.
Het verloop van de oorlog[]
Tijdens de Spaanse Successieoorlog bereikte het Staatse leger van de Republiek een hoogtepunt, al was Engelsman John Churchill, de hertog van Marlborough, de belangrijkste geallieerde veldheer. Na een moeizaam begin behaalden de geallieerde legers een aantal klinkende, maar bloedige overwinningen bij Blenheim (1704), Ramillies (1706), Oudenaarde (1708), Wijnendale (1708) en bij de belegering van Rijsel (Lille) (1708). Door de dood in 1702 van Willem III, de grote tegenspeler van Lodewijk XIV, was de personele unie tussen Engeland en de Republiek al geëindigd. Omdat het Britse Verenigde Koninkrijk, dat tijdens die oorlog in 1707 ontstond, de oorlog wilde beëindigen toen het hoofddoel, nl. het gescheiden houden van Spanje en Frankrijk, bereikt was, leverde deze kostbare oorlog de Republiek uiteindelijk weinig op. Om de eigen veiligheid te garanderen mocht de Republiek volgens het Barrièreverdrag wel troepen legeren in de Zuidelijke Nederlanden, die inmiddels in handen van de Oostenrijkse bondgenoot waren gekomen. De Republiek zou nooit meer zo'n grote rol spelen in de Europese machtsverhoudingen.
1702[]
De strategische situatie in 1702 zag er als volgt uit: De legers van Frankrijk en Spanje stonden op hun eigen grondgebied en hadden positie ingenomen in de territoria van hun bondgenoten. Voor het Italiaanse front hield dit in dat de Bourbonse legers praktisch heel Italië bezet hielden en strijd leverden in de omgeving van Milaan. In het noorden reikten de Bourbonse legers door hun bondgenootschap met de bisschop van Keulen tot aan de Rijn. Doordat ze ook de Keulse vesting Kaiserswerth in hun macht hadden bestond de mogelijkheid dat ze ofwel de hand konden reiken aan nieuwe Duitse bondgenoten danwel langs de rechteroever de republiek konden binnenvallen.
Het Nederlandse plan voor 1702 bestond dan ook in hoofdzaak uit het veroveren van de vesting Kaiserswerth. Voor dit doel werd de maarschalk van Nassau-Saarbrücken met een leger naar Kaiserswerth gezonden om deze plaats in te nemen. Menno van Coehoorn, expert in vestingbouw en -belegering, en veldheer Godard van Reede (beter bekend als burggraaf van Athlone) zouden in respectievelijk Staats-Vlaanderen en Staats-Brabant afleidingsmanoeuvres uitvoeren. Hiervan kwam niets terecht en omdat de Fransen de linkeroever van de Rijn beheersten; het beleg van Kaiserswerth sleepte zich eindeloos voort. Uiteindelijk probeerde de Franse maarschalk Boufflers het beleg te breken door Nijmegen aan te vallen, maar toen deze aanval mislukte was het met Kaiserswerth gedaan.
Hierna nam de Engelse generaal John Churchill, hertog van Marlborough, de leiding van de Nederlandse en Engelse legers over en slaagde erin om na een mars naar Brabant de Spaanse vestingen Venlo, Roermond en Stevensweert te veroveren. De verovering van Luik vormde de afsluiting van de campagne van 1702.
In de Middellandse Zee had een Engels-Nederlandse vloot een mislukte poging gedaan om Cádiz te veroveren. Kort daarna vernamen de commandanten van deze vloot dat de zilvervloot in Vigo was aangekomen. Hierop zette de vloot koers naar Vigo, veroverde de fortificaties, en slaagde er in deze zilvervloot en de 15 escorterende Franse schepen te vernietigen of buit te maken.
1703[]
Het eerste doel van de Republiek was het veroveren van de vesting Bonn. Dit werd toevertrouwd aan Menno van Coehoorn, die zich met zijn gewone bekwaamheid van deze taak kweet. Resultaat van dit beleg was dat het bisdom Keulen zijn bondgenootschap met de Fransen opzegde.
Voor de rest van 1703 had de hertog van Marlborough een groots plan ontworpen ('grand design') waarbij na verschillende schijnaanvallen Antwerpen veroverd zou moeten worden. De matige uitvoering van dit plan leidde tot de slag bij Ekeren tussen een Staats en een Bourbons leger dat voornamelijk uit Zuid-Nederlandse troepen bestond. Hoewel de Fransen deze slag tactisch beter aanpakten, leidde de grotere vuurkracht en discipline van de Nederlandse troepen ertoe dat deze onbeslist eindigde. Ondertussen behaalden de Franse legers in Zuid-Duitsland grote successen omdat het keurvorstendom Beieren partij gekozen had voor de Fransen; de keurvorst van Beieren Maximiliaan II Emanuel van Beieren had namelijk zijn eigen redenen om zich tegen de Habsburgse Duitse keizer te keren. Dit werd voor de alliantie gecompenseerd doordat op het Italiaanse oorlogstoneel Victor Amadeus II van Sardinië (toen slechts hertog van Savoye) overliep van de Franse naar de geallieerde zijde.
1704[]
Reeds in 1703 had de republiek een aanzienlijke strijdmacht naar de Boven-Rijn gestuurd om het rijk te helpen. De hertog van Marlborough, de Hollandse raadspensionaris Anthonie Heinsius en de gezant van het Duitse Heilige Roomse Rijk kwamen vervolgens op het idee om de Franse en Beierse legers in Zuid-Duitsland te verslaan door een nog grotere strijdmacht naar het Beierse strijdtoneel te zenden. Marlborough marcheerde dus met zijn Engelse troepen naar de Donau en werd versterkt met Deense en Staatse troepen.
De eerste krachtmeting vond plaats bij Donauwerth, waar het alliantieleger de Beierse stellingen bestormde. Vervolgens kwam een Frans hulpleger onder de Franse maarschalk, de hertog van Tallard, op het stijdtoneel aan. De daarna volgende manoeuvres leidden tot de slag bij Blenheim, waarbij het leger van Tallard bijna volkomen vernietigd werd en de andere helft van de twee Franse legers zich genoodzaakt zag Duitsland te verlaten. Het was de zwaarste Franse nederlaag in tientallen jaren. Het belangrijkste resultaat van deze slag was dat heel Zuid-Duitsland van Franse troepen bevrijd was, Beieren geen rol meer zou spelen in de oorlog en dat de bedreiging van Wenen was geweken.
In de Middellandse Zee veroverden Engelse en Nederlandse troepen de rots van Gibraltar. Een verovering van niet te onderschatten strategische betekenis omdat ze de geallieerden controle over de handel op de Middellandse Zee gaf. Later zouden hier voorzieningen worden aangelegd waardoor de Engelse vloot ook in het winterseizoen deze zee zou beheersen. De Franse vloot trachtte het tij te keren, maar de slag van Málaga tegen de gecombineerde Engels-Nederlandse vloot eindigde onbeslist. Hierdoor konden de geallieeerden Gibraltar behouden. Tot op de dag van vandaag is het in Britse handen, maar Spanje heeft nooit de aanspraak op herstel van territoriale integriteit opgegeven.
1705[]
Reeds tegen het einde van de campagne van 1704 waren plannen gemaakt om in 1705 via de Moezel Frankrijk binnen te dringen. Te dien einde waren in dat jaar reeds troepen aan de Moezel achtergelaten en voorraden opgebouwd. De keizerlijke troepen kwamen echter niet volgens afspraak in het veld en dus startte Marlborough zijn opmars pas begin juni 1705. Hij stuitte echter spoedig op Villars, die een veldslag handig uit de weg ging. Van het Moezel plan kwam daarom niets terecht.
Ondertussen stonden de Fransen na de inname van Hoei op het punt om Luik te gaan belegeren. Marlborough moest het daarom maar weer in de Spaanse Nederlanden gaan proberen. Zijn offensief zou neerkomen op een nieuwe poging om de linies van Brabant te forceren. Na enkele zeer geslaagde manoeuvres lukte dit hem in juli. Daarbij behaalden de geallieerden een overwinning in een klein gevecht bij Eliksem. Vervolgens werd de overwinning geconsolideerd door de inname van Zoutleeuw.
1706[]
Frankrijk begon 1706 met hernieuwd zelfvertrouwen in het leger. Koning Lodewijk XIV gaf Villeroy daarom de opdracht krachtdadiger op te treden in de Spaanse Nederlanden en een veldslag niet per se uit de weg te gaan. Met dit beleid een begin gemaakt worden door het heroveren van de vesting Zoutleeuw. Villeroy marcheerde in mei dus met een groot Frans-Beiers leger in de richting van Zoutleeuw.
Marlborough reageerde door direct naar de Mehaigne te marcheren en de hertog van Villeroy reageerde daar weer op door naar het zuiden te marcheren om een doorbraak te voorkomen. Uiteindelijk stonden de twee legers op 23 mei 1706 tegenover elkaar op de vlakte van Ramillies. Hier bleek het Franse-Beierse leger in aantallen wel gelijk aan het geallieerde leger, maar niet in kwaliteit en bevelvoering. Na een uiterst bloedige strijd voor beide zijden blies het Frans-Beierse leger de aftocht, terug naar Frans grondgebied. Dit leidde er vervolgens toe dat vrijwel heel Brabant en Vlaanderen de kant van de geallieerden kozen.
In Italië verliep de strijd van de twee kronen van Frankrijk en Spanje niet veel gelukkiger. Nadat ze bijna geheel Savoye-Piëmont onder de voet gelopen hadden, restte alleen Turijn nog. Tijdens de belegering van Turijn voerden Victor Emanuel en gouverneur Daun echter een zeer bekwame en hardnekkige verdediging. Hierdoor slaagde prins Eugenius van Savoye erin om op 7 september 1706 de stad in de slag van Turijn te ontzetten. Het gevolg was dat Savoye zichzelf bevrijdde en dat voor de twee kronen de kans om Noord-Italië te behouden verloren ging.
1707[]
Voor het jaar 1707 hadden Marlborough en Heinsius gepland om het zuiden van Frankrijk binnen te dringen terwijl ze in Vlaanderen in het defensief zouden blijven. Dit lukte in zoverre dat ze er in slaagden om Noord-Italië en het koninkrijk Napels te veroveren. De operatie tegen Toulon onder Eugenius eindigde echter in een mislukking. Het enige pluspunt voor de geallieerden was dat circa 15 Franse linieschepen buiten gevecht werden gesteld.
In Spanje kreeg de alliantie echter een zware tegenslag te verduren toen het Engels-Nederlands-Portugese leger onder Galway een zware nederlaag leed in de slag van Almansa. Het koninkrijk Valencia verloor hierdoor haar laatste restje autonomie aan de Bourbons.
1708[]
Begin 1708 slaagde het Franse leger erin om middels een samenzwering van de graaf van Bergheyck Brugge en Gent te veroveren. Om de controle over deze plaatsen zeker te stellen marcheerden de Fransen vervolgens naar Oudenaarde, maar stuitten daar op het Engels-Nederlandse leger onder Marlborough, hetgeen leidde tot slag bij Oudenaarde. Het Franse leger leed een verpletterende nederlaag, waardoor afgezien moest wordem van de bezetting van Oudenaarde en Marlborough het beleg voor Rijsel kon slaan. Na een epische worsteling capituleerde deze stad en kort daarop volgden Brugge en Gent.
1709[]
In 1709 lanceerden de geallieerden drie invasies tegen Frankrijk, maar twee daarvan waren zo klein dat ze als afleidingsmaneuvres beschouwd kunnen worden. De meest serieuze was die van de hertog van Marlborough en Eugène van Savoie naar Parijs. Het kwam in Noord-Frankrijk tot een treffen in de Slag bij Malplaquet, de bloedigste slag van de hele oorlog. Hoewel de Fransen verslagen werden, verloren zij 'slechts' 10.000 doden en gewonden, maar de geallieerden wel 20.000, waardoor die niet tot een achtervolging in staat waren. Er begon zich een zekere oorlogsmoeheid van de geallieerden meester te maken. Dat jaar kon nog wel Bergen in Henegouwen belegerd en ingenomen worden.
Ontknoping[]
In 1711 stierf keizer Jozef I; hij werd opgevolgd door zijn broer, Karel VI. Om ervoor te zorgen dat Karel geen aanspraak meer kon maken op de Spaanse troon, begonnen de Engelsen onderhandelingen die uiteindelijk leidden tot de Vrede van Utrecht en de Vrede van Rastatt in 1713, die ook de Queen Anne's War beëindigde en een aantal Franse en Spaanse gebieden aan Groot-Brittannië toewees, waaronder Newfoundland, Acadia en Gibraltar. Bovendien bedong Groot-Brittannië voor zichzelf het recht van Asiento, waarbij het de Republiek uitsloot van slavenhandel en andere commerciële voordelen. Filips van Anjou behield als Filips V de kroon van Spanje; Karel VI van Oostenrijk kreeg als compensatie de Zuidelijke Nederlanden, Milaan, Napels en Sardinië (later geruild voor Sicilië). De Nederlandse Republiek kreeg de vesting Venlo toebedeeld.
In de verdragen die de oorlog beëindigden deed de theorie van het machtsevenwicht voor het eerst opgeld. Filips V bleef koning van Spanje, maar hij werd uit de lijn van Franse troonopvolging geschrapt. Het hoofddoel van de anti-Franse coalitie was daarmee bereikt, nl. het voorkomen van een personele unie tussen Frankrijk en Spanje. Spanje was gedegradeerd tot speelbal van andere mogendheden. De Oostenrijkers kregen de meeste Spaanse gebieden in Italië en in de Zuidelijke Nederlanden. Bovendien verloor Spanje Gibraltar aan de Britten, waar het zich tot de dag van vandaag nooit bij heeft neergelegd. Alle oorlogvoerenden waren uitgeput en voor de Nederlandse Republiek was het de laatste keer dat die een factor van belang was in de Europese machtsverhoudingen.
Geruststellend voor de coalitie was ook dat Lodewijk XIV in 1715 overleed en werd opgevolgd door een regent, zodat van Frankrijk (voorlopig) een minder expansionistisch beleid te verwachten was.