Defensieweb wiki
Advertisement

Overzicht[]

Het onafhankelijkheidsfront was de grootste Belgische verzetsorganisatie tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het werd gesticht op 15 maart 1941 op initiatief van de Kommunistische Partij van België. Het functioneerde als een koepel van verschillende vezetsorganisaties en verschillende politieke gezindheden. Maakten o.a. deel uit van het onafhankelijkheidsfront:

  • het Belgisch leger der partizanen
  • de Patriottische milities
  • het Joods verdedigingscomité
  • de Syndicale Strijdkomitees SKK
  • Justice libre
  • Médecine libre
  • het LOMO, de Leraren Officieel Middelbaar Onderwijs
  • het sluikblad Front
  • het Jeugdfront voor de vrijheid

Enkele van de meest bekende acties georganiseerd door het onafhankelijkheidsfront waren een staking van meer dan 100.000 arbeiders in het Luikse, onder leiding van Julien Lahaut, op 10 mei 1941, 1 jaar na de inval in België, en de uitgave van een verzetseditie van het dagblad Le Soir op 9 november 1943.

Ook in Rooms-katholieke, autoritaire en zelfs fascistische kringen (ex-Verdinaso-leden) bestond een verzetsbeweging, die later gevoed werd door teleurgestelde VNV-ers, die zagen dat de Duitse bezetter noch een onafhankelijk Vlaanderen noch een Groot-Nederland zou tolereren. Al bij al bleven deze vormen van verzet echter marginaal.

Belgisch leger der partizanen[]

Het Belgisch leger der partizanen was verantwoordelijk voor het gewapend verzet tegen de Duitse bezetter en de collaborateurs. De partizanen ontstonden door samenvoeging van een aantal groeperingen uit socialistische en kommunistische kringen, die na de inval van de Sovjet-Unie door het Duitse leger in juni 1941 samenkwamen onder de koepel van het onafhankelijkheidsfront en georganiseerd werden in het 'Belgisch leger der partizanen'.

De partizanen volgden een militaire organisatie en werden gegroepeerd in compagnies van 9 - 12 verzetslieden. Verschillende compagnies vormden een bataljon, en bataljons werden samengevoegd in een korps. Over heel België waren een tiental korpsen actief.

Aanvankelijk rustten de partizanen zich uit met wapens, munitie en springstoffen achtergebleven tijdens de achtiendaagse veldtocht van mei 1940. De uitrusting vormde later tijdens de oorlog vaak een probleem en diende worden aangevuld met wapens die gestolen of buitgemaakt werden op de vijand. Ook werden explosieven gestolen uit de mijnbouw of munitiefabrieken.

De partizanen hadden een groot aantal ondergedokenen onder hun rangen, die voortdurend een uitdaging vormden voor de veiligheid en werking van de beweging. De partizanen moesten vaak overgaan tot het uitvoeren van overvallen om geld en rantsoenzegels buit te maken om de ondergedokenen te kunnen onderhouden en de activiteit te garanderen.

De beweging was vooral bekend om haar aanslagen op het spoorverkeer en de telefoon- en telegraafverbindingen. Vanaf 1942 kwam daar nog het vernietigen van oogsten bij, vooral dan koolzaad wat door de bezetter gebruikt werd voor synthetische olie en brandstof. De partizanen waren ook betrokken bij het neerschieten van talrijke collaborateurs, wat vooral in de Limburgse korpsen tot controversies na de oorlog zou leiden.

Bij de bevrijding werden de partizanen, net zoals de overige verzetsbewegingen ontwapend door de Belgische regering. Lang werd geijverd om de partizanen in het reguliere Belgisch leger te laten overgaan, maar de politiek zag dit niet zitten omwille van het kommunistische karakter van de beweging. Dit leidde bij heel wat verzetslui tot misnoegdheid.

Externe link[]



Dit artikel valt onder de GNU-licentie voor vrije documentatie
Advertisement