Willem Frederik Hendrik (Paleis Soestdijk, 13 juni 1820 – Kasteel Walferdange, Luxemburg, 13 januari 1879), Prins der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, was de derde zoon van koning Willem II der Nederlanden en Anna Paulowna.
Loopbaan[]
Hij had een lange carrière in de marine en werd daarom ook wel de Zeevaarder genoemd. Op zijn sterfbed werd hij nog tot admiraal benoemd. Tevens werd hij door zijn broer Willem III op 5 februari 1850 aangesteld als stadhouder van het Groothertogdom Luxemburg. Zijn residentie als stadhouder was in het kasteel van Walferdange (Luxemburgs: Walfer, Duits: Walferdingen).
Dynastieke verplichting[]
Hendrik was tweemaal gehuwd. Hij huwde voor de eerste maal op 19 mei 1853 te Weimar met Amalia van Saksen-Weimar-Eisenach (1830-1872), dochter van Karel Bernhard van Saksen-Weimar-Eisenach. Dit huwelijk bleef kinderloos.
Omdat de Oranje-dynastie destijds aan een zijden draadje hing, besloot hij na het overlijden van zijn gemalin te hertrouwen, net als zijn broer Willem die sinds 1877 weduwnaar was. Zijn broer de koning had drie zoons, waarvan de oudste (kroonprins Willem) al tegen de veertig liep, en nog steeds niet getrouwd was. De tweede zoon Maurits overleed op 7-jarige leeftijd aan hersenvliesontsteking, terwijl de derde zoon, Alexander, een slechte gezondheid had. Verder was er alleen nog een oom, Frederik, maar deze had geen mannelijke nakomelingen. Mannelijke nakomelingen krijgen was nog van groot belang.
Op 24 augustus 1878 huwde Hendrik daarom te Potsdam met Maria van Pruisen (1855-1888), dochter van prins Frederik Karel (1828-1885). Na vijf maanden overleed de bruidegom echter al, behoorlijk onverwacht. Het tweede huwelijk van zijn broer was net gesloten, waar hij getuige zou zijn. Hij kon hier echter niet heen gaan omdat hij te ziek was, maar er leek geen reden tot ongerustheid.
Ook uit zijn tweede huwelijk had prins Hendrik geen kinderen, en de zoons van zijn broer kwamen jong te overlijden. Hierdoor hing de dynastie af van de dochter uit het tweede huwelijk van zijn broer Willem III, zijn toen nog ongeboren nichtje, de latere koningin Wilhelmina.
Erfenis[]
Weduwe Maria leek na Hendriks dood zonder een cent achter te moeten blijven omdat zij en haar echtgenoot niet in gemeenschap van goederen getrouwd waren. De erfenis ging dus naar de familie van de overledene. Haar vader, Frederik Karel, ging naar Den Haag om bij Willem III te pleiten voor een gedeelte van Hendriks erfenis voor zijn dochter maar hij kreeg nul op het rekest. Willem III kon het geld van zijn broer uitstekend zelf gebruiken, zeker omdat hij net zelf getrouwd was met Emma van Waldeck-Pyrmont. Natuurlijk voelde de Hohenzollern zich gekrenkt en met hem voelde geheel Pruisen zich in zijn eer aangetast. Frederik Karel was immers een man met een groot prestige: neef van keizer Wilhelm I, neef en wapenbroeder van kroonprins Frederik Willem, opperbevelhebber van het Tweede Duitse Leger in de oorlog van 1870, veroveraar van Metz, drager van de Pour le Mérite, een geestrijke persoonlijkheid en een opvallende verschijning in de Berlijnse society in zijn karakteristieke uniform van het 3. Husarenregiment Von Zieten, dat hem de bijnaam "der rote Prinz" verleende.
Het conflict over de erfenis werd niet verder op de spits gedreven omdat Willem III juridisch te sterk stond en voor weduwe Maria werd een nieuwe echtgenoot gevonden in de persoon van Albert van Saksen-Altenburg (1843 -1902). Het huwelijk werd in 1885 te Berlijn gesloten doch dit duurde slechts twee jaar; toen overleed Maria. Maar dynastieke geheugens zijn lang: een generatie later werd de verhouding tussen de Duitse monarchie en het Nederlandse vorstenhuis nog steeds door deze kwestie overschaduwd. Keizer Wilhelm II toonde zich openlijk zeer geporteerd voor een overname van de Nederlandse troon door de Duitse adellijke familie Wied, als het geslacht Oranje-Nassau zou uitsterven. Zijn relatie tot Willem III's dochter Wilhelmina was uiterst koel. Dit weerhield haar er echter niet van om Wilhelm in 1918 asiel te verlenen na zijn vlucht uit Duitsland.