geschiedenis van het Romeinse Rijk |
ca. 750 v. Chr. - 476 n. Chr.
|
Het dominaat was het gevolg van een evolutie van het principaat. De eerste die zich publiekelijk dominus et deus (meester en god) liet noemen en niet langer meer princeps was Diocletianus. Hij had echter al voorgangers die eerder al stappen hadden ondernomen, zoals onder andere Gaius Iulius Caesar Germanicus Caligula.
Het feitelijke dominaat liep al snel af, maar de keizer bleef wel vereerd worden als een god en werd steeds meer beschouwd als een (goed) meester van zijn onderdanen dan als een eerste onder zijn gelijken. De grondlegger van het praktische dominaat was tevens de vader van de tetrarchie: Diocletianus. Pas bij de invoering van het christendom als staatsgodsdienst in 380 door Theodosius I verloor de keizer zijn goddelijk aura.
Ironisch genoeg werd de keizer die het christendom in 313 vrijheid van eredienst gegeven heeft, Constantijn de Grote, na zijn dood door de senaat vergoddelijkt.