Defensieweb wiki
Advertisement
Constantijn de Grote
ca. 280[1] - 337
dominaat
Kolossale buste van Constantijn in het Chiaramontimuseum (4e eeuw).
Kolossale buste van Constantijn in het Chiaramontimuseum (4e eeuw).
Tijdvak Tetrarchie
Licinius
Constantius I
307-337 Constantius II
Octavius (Brittannië?)
Medekeizer Galerius (306-311)
Maximinus II Daia (310-313)
Licinius (308-324)
tegen Valens (316-317)
tegen Martinianus (324)
Persoonlijke gegevens
Naam bij geboorte Constantinus
Naam als keizer Gaius Flavius Valerius Aurelius Constantinus
Bijnaam Magnus
Zoon van Constantius I Chlorus
Helena
Vader van Crispus (I)
Constantijn II (II)
Constantius II (II)
Constans (II)
Gehuwd met Minervina (gestorven of gescheiden voor 307)
Fausta
Oom van Iulianus Apostata
Licinius II
Hannibalianus
Nepotianus
Portaal Romeinse Rijk - Keizers van Rome

Flavius Valerius Aurelius Constantinus[2] (Naissus, 27 februari ca. 280[1] - Ancyrona, 22 mei 337), bekend als Constantijn I de Grote, was keizer van Rome. In juli 306 werd hij door zijn troepen uitgeroepen tot imperator en Augustus. Maar pas vanaf 308 werd hij als zodanig erkend. Door zijn militaire overwinningen zou hij een steeds groter deel van het Romeinse Rijk gaan regeren tot hij vanaf 324 alleenheerser werd over heel het uitgestrekte Romeinse Rijk. Hij is vooral bekend als de eerste Romeinse keizer die zich zou hebben uitgesproken voor het katholieke christendom (de zogenaamde Constantijnse wende rond 313), want door zijn ondertekening van het edict van Milaan maakte hij een definitief einde aan de christenvervolgingen (die hadden plaats gevonden onder Decius, Diocletianus en Galerius).

De Byzantijnse liturgische kalender, gevolgd door de Oosters-Orthodoxe Kerk en Oosters-Katholieke Kerken met Byzantijnse ritus, nam zowel Constantijn als zijn moeder Helena op als heiligen. Hoewel hij, anders dan een heel aantal andere Constantijnen, niet is opgenomen in de Latijnse lijst van heiligen, wordt hij in de Westerse kerktraditie geëerd met de titel "de Grote" voor zijn bijdrage aan het christendom.

Om de omslag die zijn regering betekende kracht bij te zetten, kondigde Constantijn in 324/326 aan Byzantium om te vormen tot een Nova Roma (Nieuw Rome). Op 11 mei 330 riep hij de stad officieel uit tot nieuwe hoofdstad van het Romeinse Rijk, dit ten nadele van het reeds in verval zijnde Rome. Na Constantijns dood in 337 werd de stad naar hem omgedoopt tot Constantinopel (Constantijns stad). Het zou nog ongeveer duizend jaar de hoofdstad blijven van het Byzantijnse Rijk, slechts kortstondig onderbroken door de val van Constantinopel in 1204 tijdens de Vierde kruistocht, om in 1453 tenslotte weer te vallen en de nieuwe hoofdstad te worden van het Ottomaanse Rijk.

Leven[]

Geboorte, jeugd en "troonsbestijging"[]

Constantijn werd op 27 februari van een onbekend jaar omstreeks 280 geboren te Naissus in de provincia Moesia[1]. Hij was de zoon van de Romeinse officier Constantius I Chlorus en Helena. Deze laatste was waarschijnlijk van zeer bescheiden afkomst, want onder andere Ambrosius vermeldt dat ze in een herberg werkte[3]. Waarschijnlijk was de relatie tussen de jonge officier en Helena een concubinatus[4]. Hoe lang de relatie tussen Constantius en Helena standhield, is onbekend. Toch zou zijn moeder een belangrijke rol hebben gespeeld in zijn opvoeding. Hij zou haar na zijn vaders dood de titel "Augusta" verlenen[5].

Constantijn had drie halfbroers en drie halfzussen uit het ten laatste in 289 gesloten huwelijk van zijn vader met Flavia Maximiana Theodora, een (stief)dochter van de West-Romeinse keizer Maximianus: Julius Constantius, Flavius Dalmatius, Flavius Hannibalianus, Constantia, Eutropia en Anastasia[6]. Voor de rest is er maar weinig over zijn jeugd bekend. Zijn vader was waarschijnlijk onder de keizers Aurelianus en Probus officier geweest en trad pas onder Diocletianus op het politieke toneel.

De jonge Constantijn ontving een uitstekende opleiding. Hij leerde vloeiend Grieks spreken en zijn fascinatie werd gewekt voor de filosofie[7]. Nadat Constantius in 293 als Caesar was opgenomen in Diocletianus' tetrarchie, woonde Constantijn aanvankelijk aan het hof van Augustus Diocletianus in Nicomedia. Later begeleidde hij Galerius in de oorlog aan de Donau. In 305 deden beide Augusti, Diocletianus en Maximianus, troonsafstand en Constantius volgde Maximianus op als Augustus in het westen. Hoewel er in de families van de toenmalige keizers twee zonen waren die de juiste leeftijd hadden (Constantijn en Maxentius, zoon van Maximianus), werden beiden uitgesloten bij de machtsoverdracht. Het waren Severus II en Maximinus Daia die tot Caesares werden gepromoveerd.

Daarop verliet Constantijn Nicomedia om zich bij zijn vader te voegen in Gallia. Tijdens een veldtocht tegen de Picten van Caledonia werd Constantius echter ziek en hij stierf op 25 juli 306 in Eburacum (York). Generaal Chrocus, van Alamaanse oorsprong, en de troepen, die loyaal waren aan Constantius' nagedachtenis riepen Constantijn onmiddellijk uit tot Augustus[8]. Hoewel Constantius binnen het opvolgingssysteem van de tetrarchie uit 305 als Augustus een nieuwe Caesar kon aanduiden, was Constantijns claim (of die van zijn troepen) op de titel Augustus hiermee in strijd. Daarom vroeg Constantijn aan Galerius, de Augustus van het oosten, om te worden erkend als opvolger van zijn vader. Galerius stond hem de titel Caesar toe, waarmee hij Constantijns heerschappij over het grondgebied van zijn vader erkende, en promoveerde Severus tot Augustus van het westen[9].

Caesar in het westen[]

Yorkconstantine

Bronzen (modern) standbeeld van Constantijn I in York, Engeland, nabij de plaats waar hij werd uitgeroepen tot Augustus in 306.

Voortaan was Constantijn als Caesar verantwoordelijk voor Britannia, Gallia en Hispania. Hierdoor had hij het bevel over een van de grootste Romeinse legers, dat gelegerd was aan de belangrijke Rijngrens. Hoewel Gallia een van de rijkere regio's van het rijk was, had het erg te leiden gehad onder de crisis van de derde eeuw. Vele gebieden waren ontvolkt en steden waren tot ruïnes vervallen. Tijdens zijn verblijf in Gallia, van 306 tot 316, zette Constantijn zijn vaders politiek voort om de Rijngrens te versterken en de Gallische provinciae opnieuw tot bloei te brengen. Zijn voornaamste residentie was rond die tijd Augusta Treverorum (Trier)[10].

Onmiddellijk na zijn promotie tot Caesar, gaf Constantijn zijn vaders veldtocht in Britannia op en keerde hij terug naar Gallia om een opstand van de Franken te onderdrukken. Een andere expeditie tegen de Franken volgde in 308. Na zijn overwinning begon hij met de bouw van een brug over de Rijn in Colonia Claudia Ara Agrippinensium (Keulen) om een permanente vestiging te stichten aan de rechteroever van de rivier. Een nieuwe campagne in 310 moest worden afgeblazen vanwege Maximianus' opstand (cf. infra). De laatste van Constantijns oorlogen aan de Rijngrens was die van 313, na zijn terugkeer uit Italia. Deze eindigde opnieuw in een overwinning voor Constantijn[11].

Constantijns hoofddoel was stabiliteit, wat hij trachtte te bereiken door onmiddellijke, vaak wrede, strafexpedities tegen opstandige stammen. Zo toonde hij zijn militaire macht door de vijanden aan hun kant van de Rijngrens te verslaan en vele gevangenen af te slachten bij de spelen in de arena. Deze strategie bleek haar vruchten af te werpen. De Rijngrens bleef relatief rustig gedurende de rest van zijn regering.

In de interne conflicten van de tetrarchie probeerde Constantijn zoveel mogelijk neutraal te blijven. In 307 zocht ex-Augustus Maximianus (die onlangs was teruggekeerd op het politieke toneel na zijn (gedwongen) troonsafstand in 305) Constantijn op om zijn steun te krijgen in de oorlog van zijn zoon Maxentius tegen Severus II en Galerius. Daarop liet Constantijn zich van zijn eerste vrouw Minervina scheiden, de moeder van zijn zoon Crispus (305–326), om met Maximianus' dochter Fausta te huwen en zo hun bondgenootschap te bezegelen. Bovendien werd hij door Maximianus gepromoveerd tot Augustus, hoewel deze daarvoor niet de bevoegdheid had. Toch mengde hij zich niet in het conflict van Maxentius met de andere twee tetrarchen[12].

Maximianus keerde in 308 terug naar Gallia nadat hij er niet in was geslaagd zijn zoon te onttronen. Later dat jaar vond de keizersconferentie van Carnuntum plaats, gehouden onder Diocletianus, Galerius en Maximianus. Maximianus - die opnieuw naar het purper had gegrepen - werd wederom gedwongen troonsafstand te doen en Constantijn moest zich opnieuw tevreden stellen met de titel Caesar. In 310 geraakte Maximianus betrokken in een samenzwering tegen zijn schoonzoon, toen Constantijn terugkwam van een campagne tegen de Franken.

Toen Constantijn hier echter lucht van kreeg, sloeg hij de opstand in korte tijd neer. Maximianus, die naar Massilia (Marseille) was gevlucht, werd uitgeleverd door zijn eigen troepen en gedood of gedwongen zelfmoord te plegen. Zowel Constantijn als Maximinus Daia waren niet tevreden met hun herwonnen positie van Caesar en evenmin met de aanstelling van Licinius tot Augustus als opvolger van de gestorven Severus II. Zij daagden hem uit door zichzelf Augustus te noemen, wat hen door Galerius in 310 was toegestaan, waardoor er dus officieel vier Augusti waren. Met Galerius' dood in 311 stierf de laatste tetrarch met genoeg autoriteit en motivatie om de tetrarchie voort te zetten, waardoor het systeem al snel begon in te storten. In de strijd om de macht die daarop volgde, verbond Constantijn zich met Licinius, terwijl Maximinus Maxentius benaderde, die toen nog steeds officieel werd beschouwd als een usurpator die Severus had verslagen en gedood[13]. Een andere usurpator - minder succesvolle usurpator - was Domitius Alexander (308–309) in Africa.

westen oosten
Periode Augustus Caesar Augustus Caesar
293-305 Maximianus Constantius Chlorus Diocletianus Galerius
305-306 Constantius Chlorus Severus Galerius Maximinus Daia
306-307 Severus Constantijn
307/308-310 Licinius
310*-311
311-313
313-324 Constantijn Licinius
324-337 Constantijn
Sjabloon:Fnb Vanaf nu zijn er vier Augusti.
Sjabloon:Fnb Galerius' gebied werd verdeeld onder Licinius en Maximinus Daia.

Heerser over het westen (312-324)[]

136 Constantin I

Een follis van Constantijn.

Nadat hij begin 312 Hispania aan zijn grondgebied had toegevoegd, stak Constantijn met zijn leger de Alpen over en viel hij Maxentius aan, die de macht in Italia had gegrepen. Maxentius’ troepen waren talrijker dan die van Constantijn; volgens een onbekend panegyricus beschikte Maxentius over een veronderstelde 100.000 man, waarvan zich een deel in het noorden van Italia in de regio van Turijn, Verona en Segusio had verzameld[14]. Volgens diezelfde Panegyricus kon Constantijn vanwege de constant bedreigde Rijngrens slechts een vierde van zijn gehele legermacht meenemen, wat neerkwam op ongeveer 40.000 man[15]. Dit leger bestond uit eenheden die in Britannia, Gallia en Germania waren gelegerd en die hierdoor meer ervaren waren in de strijd dan de eenheden uit Italia. Constantijn wist Maxentius' troepen dan ook snel te verslaan in veldslagen bij Turijn, bij Brescia en bij Verona. In deze laatste slag viel ook de praefectus praetorio van Maxentius, Ruricius Pompeianus.

Constantijn trok nu op naar Rome en versloeg Maxentius op 28 oktober 312 in de slag bij de Milvische brug, wat hem tot de onbetwiste Augustus in het westen maakte. Tijdens de strijd om de pons Milvius liet Constantijn zijn soldaten een symbool aanbrengen op hun schilden, waarvan christenen geloofden dat dit het labarum-symbool was. Onder historici is er echter discussie of dit teken een zuiver christelijke, een heidense (verwijzend naar de zonnegod) of een astronomische betekenis had[16]. Zo bracht Constantijn ook na zijn overwinning bij de Milvische brug offers aan de Romeinse goden. De verslagen bij Eusebius – die zich waarschijnlijk op uitlatingen van Constantijn baseert, die deze echter pas jaren later zou hebben gedaan – en Lactantius spreken elkaar deels tegen, maar de kern van de zaak blijft, dat Constantijn zijn overwinning toeschreef aan de god van de christenen[17]. Het labarum en het ermee geassocieerde motto "in hoc signo vinces" (in dit teken zal je overwinnen) zou volgens de overlevering aan Constantijn zijn verschenen in een visioen toen hij in Saxa Rubra was, wat zou hebben geleid tot zijn uiteindelijke bekering tot het christendom[18]. In de jaren die volgden zou hij zijn militaire overmacht op zijn rivalen in de uiteenvallende tetrarchie consolideren. Hij rekende ook voorgoed af met de Praetoriaanse Garde, die zijn voorganger Maxentius had gesteund en waarvan de leiders vaak een bedreiging vormden voor de keizer.

Constantijn, die reeds eerder neigde naar het monotheïsme (-zoals zijn vader had hij de zonnegod Sol Invictus vereerd-) en het christendom reeds sinds zijn jeugd kende, begon het christendom steeds meer te begunstigen. Men kan daaraan niet met zekerheid de conclusie verbinden dat hij zich met het christelijk geloof identificeerde; ook zegt het weinig over de mate waarin hij dat wellicht deed. Dat hij de overwinning op zijn vijanden aan goddelijke bijstand toeschreef was geheel volgens een traditie van Romeinse keizers (vgl. Augustus, die zijn overwinning bij Actium toeschreef aan Apollo). Hoewel hij de god van de christenen in ere hield, was hij niet per se een christen in de strikte zin van het woord, ook al zijn verschillende onderzoekers deze mening toegedaan[19].

RomeConstantine'sArch03

De triomfboog van Constantijn in Rome, opgericht na zijn overwinning op Maxentius.

Constantijn zelf bekeerde zich bovendien niet openlijk tot het christendom: op de boog van Constantijn in Rome, opgericht om zijn overwinning bij de pons Milvius te herdenken, ontbreken typisch heidense symbolen, met uitzondering van de godin Victoria en de zonnegod. Evenzeer ontbreken echter alle eenduidig christelijke symbolen. Dit alles laat zich op verschillende wijze interpreteren. Het lijkt erop dat Constantijn de overwinning niet met zekerheid aan de god van de christenen toeschreef, maar wel aan een hoogste godheid. Het is echter ook mogelijk, dat Constantijn rekening hield met zijn heidense onderdanen[20]. Het edict van Milaan (zie hieronder) hield bovendien godsdienstvrijheid in voor alle godsdiensten. Het bevorderde echter ook het christendom, daar het officieel een einde maakte aan de christenvervolgingen en het de positie van de bisschoppen versterkte. Eveneens bedeelde Constantijn de kerk met landerijen en beval hij volgens Eusebius het schrijven van vijftig Bijbelkopieën voor de kerken in Constantinopel, omdat vele Bijbels tijdens de vervolgingen waren vernietigd. Bovendien liet Constantijn zijn zoons in het christelijk geloof onderwijzen. Na 324 verdwenen ook heidense muntemblemen en werden steeds meer christenen belangrijke ambten toevertrouwd, waarmee het belang van de traditionele culten meer en meer verdween. Incidenteel kwam het tot gevallen van plundering van heidense tempels en een verbod op private haruspiciae[21].

Constantine multiple CdM Beistegui 233

Een gouden medaillon met Constantijn en Sol Invictus en profile afgebeeld en de legende INVICTVS CONSTANTINVS MAX AVG geslagen in Ticinum in 313 (Cabinet des médailles de la Bibliothèque nationale de France)[22]

In 313 ontmoet Constantijn Licinius in Milaan om hun alliantie te verzekeren door het huwelijk van Licinius en Constantijns geliefde halfzus Constantia. Tijdens deze ontmoeting kwamen beide Augusti overeen om het zogenaamde edict van Milaan uit te vaardigen, hierdoor officieel de volledige godsdienstvrijheid in het Rijk uitroepen (in het bijzonder voor het christendom, dat echter pas onder Theodosius tot staatsgodsdienst zou worden verheven)[23]. De conferentie werd echter ingekort, toen Licinius bericht ontving dat zijn rivaal Maximinus Daia de Bosporus was overgestoken en Licinius' grondgebied was binnengevallen. Licinius vertrok en wist uiteindelijk Maximinus te verslaan, waardoor hij nu heerser werd over het hele oostelijk deel van het Romeinse Rijk. De relatie tussen de twee overgebleven Augusti verslechterde echter al snel en in 314 of 316 (de datering staat niet vast) stonden Constantijn en Licinius tegenover elkaar. De oorzaak voor hun strijd was een samenzwering tegen Constantijn, mogelijk op aanstichten van Constantijns halfzus Anastasia en haar echtgenoot Bassianus, wiens broer Senecio een officier van Licinius was[24]. Nadat het complot was ontdekt, weigerde Licinius echter Senecio uit te leveren. Dit moet Constantijn in zijn vermoeden hebben gesterkt, dat Licinius in meer of mindere mate was betrokken geweest in de samenzwering. Met zijn Gallisch-Germaanse troepen, ongeveer 20.000 man sterk, rukte Constantijn op en trok Illyricum binnen, waar Licinius hem met 35.000 man zou treffen bij Cibalae (het huidige Vinkovci). Licinius verloor de slag echter en moest in allerijl naar Thracia vluchten, waar hij nog troepen had gelegerd. In de buurt van Adrianopolis kwam het opnieuw tot een veldslag, die echter onbeslist bleef. Uiteindelijk kwamen Constantijn en Licinius tot een overeenkomst, waarbij de laatste feitelijk de hele Balkan moest ontruimen, zodat Constantijn Illyricum kon toevoegen aan zijn machtsgebied.

In 317 kwam het opnieuw tot een conflict in de slag bij Campus Ardiensis. Deze slag resulteerde in een overeenkomst waarbij Constantijns zonen Crispus en Constantijn samen met Licinius' zoon Licinianus als Caesares werden aangesteld[25].

Solidus multiple-Constantine-thessalonica RIC vII 163v

Een solidus van Constantijn, geslagen in Thessalonica (327).

In 320 ging Licinius in tegen de godsdienstvrijheid die was vastgelegd in het edict van Milaan uit 313 door een nieuwe christenvervolging te beginnen[26]. Dit was een provocatie tegen Constantijn in het westen, die uiteindelijk zou uitlopen op de grote burgeroorlog van 324. Vanaf 321 dateerden beide rijksdelen niet meer gezamenlijk naar de gemeenschappelijke consuls, en in 322 resideerde Constantijn in Thessalonica, bijna aan de grens van hun beider machtsbereik, wat Licinius zeker moet hebben geprovoceerd. Rond 323 versloeg Constantijn Licinius' vloot van 200 schepen. Licinius, geholpen door Gotische huurlingen, stond voor het verleden en het oude Romeinse paganisme, terwijl Constantijn en zijn Franken optrokken onder de christelijke standaard van het labarum. Aan beide kanten zag men de strijd in religieuze termen. Hoewel ze in de minderheid leken te zijn, kwamen Constantijns troepen, ongeveer 170.000 man sterk, als overwinnaar uit de veldslagen bij Adrianopolis, de Hellespont, en Chrysopolis[27].

Constantine-cameo

Een cameo die Constantijn gekroond door Constantinopel voorstelt.

Na de nederlaag en dood van Licinius in 324 (hij werd beschuldigd van samenzweren tegen Constantijn en geëxecuteerd), werd Constantijn alleenheerser over het Romeinse Rijk[28]. Hij vierde zijn overwinning door het agnomen Victor (overwinnaar) aan te nemen en liet daarbij zijn vorige agnomen Invictus (onoverwinnelijke) vallen, dat een heidense connotatie had, daar hij deze naam moest delen met Sol Invictus. De tetrarchie had definitief afgedaan.

Stichting van het nieuwe Rome[]

Licinius' nederlaag betekende het heengaan van het oude Rome, en de opkomst van het Oost-Romeinse Rijk als centrum van onderwijs, welvaart en culturele bewaring. Constantijn bouwde de oude Griekse kolonie Byzantion uit en hernoemde haar tot Nova Roma (Nieuw Rome). Hij liet in 330 speciale herdenkingsmunten uitbrengen ter ere van deze gebeurtenis. Hij gaf Nova Roma een eigen senaat en burgerlijke ambten zoals die van Rome. De herstichte stad werd beschermd door het vermeende Heilige Kruis, de staf van Mozes en andere relikwieën, hoewel een cameo die zich nu in het Hermitage museum bevindt Constantijn voorstelt terwijl hij wordt gekroond door de tyche van de nieuwe stad (zie afbeelding rechts). De figuren van oude goden werden vervangen en vaak geassimileerd tot christelijke symbolen. Op de plaats van een tempel van Aphrodite verrees de nieuwe Kerk van de Heilige Apostelen. Enkele generaties later deed het verhaal de ronde dat een visioen Constantijn naar deze plek bracht, en dat een engel die niemand anders kon zien hem over de loop van de nieuwe muren had geleid. Na zijn dood werd zijn stad hernoemd tot Nova Roma Constantinopolitana (Constantinopel, van Konstantinou polis, Constantijns stad)[29]. Rome, dat reeds enkele decennia slechts nog pro forma de hoofdstad was, verloor daarmee verder aan belang, hoewel het nog altijd een belangrijk symbool van het "Eeuwige Stad"-idee bleef. Constantijns beslissing was verstandig, daar de nieuwe stad strategisch beter gelegen was (ze lag aan een belangrijk verkeersknooppunt en was van de vaak bedreigde Donau- en oostgrenzen ongeveer even ver verwijderd; bovendien was ze beter beschermd) en ook in het steeds belangrijker wordende oosten was gelegen. In de nu vergrote stad verrezen talloze nieuwe bouwwerken, waarbij ook allerlei heidense motieven werden gebruikt. Het aanzien van de stad werd op allerlei manieren vergroot. Er was bijvoorbeeld een eigen praefectus urbanus, alsook een senaat. Bovendien voorzag Constantijn in compensatie voor hen die zich in zijn nieuwe stad vestigden. Nochtans werd de stad slechts na enkele decennia de daadwerkelijke hoofdstad van het oostelijke rijksdeel, en werd ook de stadsontwikkeling pas in de 5e eeuw beëindigd.

Constantijns rijkspolitiek als alleenheerser (324-337)[]

Byzantinischer Mosaizist um 1000 002

Constantijn met een stadsmodel van Constantinopel (mozaïek in de Hagia Sophia, ca. 1000)

In 326 kwam het tot een familietragedie: Constantijn liet zijn oudste zoon Crispus en kort daarop zijn vrouw Fausta doden. Over de aanleiding voor deze zwarte bladzijde in de geschiedenis van Constantijns regering kan echter nog maar weinig worden achterhaald: de bronnen zijn onduidelijk en spreken elkaar deels tegen. Zo verschillen ook de moderne verklaringsmogelijkheiden. Volgens een overlevering in de bronnen zou Fausta Crispus ervan hebben beschuldigd een affaire met haar te hebben gehad, waarop Constantijn zijn zoon doodde. Toen hij later – mogelijkerwijs op aanwijzingen van zijn moeder Helena – vaststelde, dat de aanklacht vals was, doodde hij ook de intrigante zelf. Er zijn echter ook andere, meer aannemelijke verklaringen, bijvoorbeeld dat Crispus misschien ontevreden was over zijn positie en (bewust of onbewust) in een intrige verwikkeld raakte, waarin mogelijk ook Fausta was betrokken[30]. In elk geval tonen de gebeurtenissen aan dat Constantijn in geval van twijfel (zoals zovele anderen keizers voor en na hem) niet aarzelde om geweld te gebruiken.

In 332 versloeg Constantijn de Goten en stelde door een verdrag (foedus) de Donaugrenzen veilig[31]. In 334 werden de Sarmaten verslagen. Constantijn, die op militair gebied een van de meest succesvolle Romeinse keizers was, nam ook in andere gevallen talrijke maatregelen voor de stabilisatie van de grenzen en beveiligde ook de Rijn- en Donaugrenzen verder met extra vestingen (in Brückenbau bij Oescus aan de Donau werd een versterkt bruggenhoofd ingericht).

De reeds eerder door Diocletianus begonnen (of beter: verder doorgevoerde) legerhervorming werd onder Constantijn voltooid. Zo was er vanaf nu een echt bewegingsleger (Comitatenses) en een grensleger (Limitanei). Enkele bronnen uiten zware kritiek op deze beslissing, maar Constantijn zorgde hiermee voor een duurzame stabilisatie van de grensgebieden, aangezien de vijandige legers nu na een inval gemakkelijker zouden kunnen worden opgevangen achter de grens. Ook voerde Constantijn het ambt van legerleider (magister militum) in, evenals nieuwe hofambten, zoals het ambt van quaestor sacri palatii (hoofd van de kanselarij) en magister officiorum (hoofd van het hoofd, dat echter reeds onder Licinius bestond). De drie posten van praefectus praetorio zouden worden omgevormd tot een leidinggevende functie over de civiele administratieve districten van het rijk[32]. Op binnenlands vlak hield Constantijn ook vast aan de door Diocletianus uitgezette koers (sacrale, nu weliswaar niet meer heidens, maar christelijk gefundeerde positie van het keizerschap; toenemende binding van boeren aan de grond (cf. lijfeigenschap)). Constantijns godsdienstpolitiek (zie infra) toont een keizer die zijn best doet, maar die de vaak zeer ingewikkelde theologische beschouwingen nauwelijks kon natrekken.

In 337 nam Constantijn zich een veldtocht voor tegen de Sassaniden, zogezegd ter bescherming van de christenen in Perzië (zie ook Romeins-Perzische oorlogen), maar moderne historici houden ook rekening met het motief van de Alexander-imitatio[33]. Kort voor het tot een veldtocht kwam, werd Constantijn echter erg ziek. Kort daarop overleed hij (Pinksteren 337) bij Nicomedia[34]. Zoals het toen gebruikelijk was, had Constantijn zich slechts kort voor zijn dood laten dopen door de Ariaanse bisschop Eusebius van Nicomedia. Ironisch genoeg werd hij na zijn dood vergoddelijkt door de senaat, zoals de gewoonte was om goede heidense keizers te eren.

Opvolging[]

Constantijn had een groot opvolgingsprobleem omdat hij vier zoons had. De oudste zoon(Crispus), die een andere moeder had dan de andere drie, was reeds door Constantijn ter dood gebracht. Constantijns overige drie zonen, Constantijn II, Constantius II en Constans, waren door Constantijn reeds vroeg als Caesares benoemd en volgden hem gezamenlijk op (ook Constantijns neef Dalmatius had in 335 de titel Caesar ontvangen). Deze situatie leidde, zoals hun vader al vreesde, tot veel onderlinge strijd en liep uiteindelijk uit op een bloedbad binnen de familie en een oorlog tussen de zonen van Constantijn, waaruit Constantius uiteindelijk als overwinnaar te voorschijn kwam. Constantijn had ook nog twee dochters, Constantina en Helena, de echtgenote van Iulianus Apostata[35].

Aspecten van zijn regering[]

Constantijn en het christendom[]

Constantijn is waarschijnlijk het meest bekend als eerste christelijke Romeinse keizer. Zijn regering was een keerpunt voor de christelijke kerk. In 313 vaardigde Constantijn (samen met zijn collega) het tolerantieedict van Milaan uit, waarmee ook een einde werd gemaakt aan de straffen voor het praktiseren van het christelijke geloof (waarvoor velen de marteldood waren gestorven tijdens de christenvervolgingen) en gaf geconfisqueerde kerkgoederen terug. Hoewel een gelijkaardig edict reeds in 311 was uitgevaardigd door Galerius, de toenmalige oudste Augustus van de tetrarchie[36], herdefinieerde Constantijns lange regering, bekering en patronage van de kerk de status van het christendom in het rijk.

Geleerden zijn het niet eens of Constantijn zijn geloof van zijn moeder Helena in zijn jeugd had meegekregen, of hij er langzaamaan toe kwam in de loop van zijn leven[37]. Constantijn was al over de 40 jaar toen hij zich uiteindelijk zelf bekendmaakte als christen[38]. Wanneer hij naar christenen schreef, maakte Constantijn duidelijk dat hij geloofde dat hij zijn successen enkel en alleen aan de bescherming van de god van de christenen had te danken[39]. Gedurende heel zijn regering steunde Constantijn de kerk op financieel gebied, bouwde hij verscheidene basilicae, stond hij privileges (bv. vrijstelling van bepaalde belastingen) toe aan de clerus, promoveerde hij christenen tot hoge overheidsposten, en gaf hij eigendommen terug die waren geconfisqueerd tijdens de grote vervolging onder Diocletianus[40]. Tevens stichtte hij enkele kerken, waaronder de Heilige Grafkerk in Jeruzalem en de oude Sint-Pietersbasiliek te Rome.

De regering van Constantijn zorgde voor een precedent voor de positie van de christelijke keizer in de kerk. Constantijn beschouwde zichzelf verantwoordelijk tegenover God voor de geestelijke gezondheid van zijn onderdanen en dus was het zijn plicht om orthodox te blijven in zijn geloof[41]. In de visie van Constantijn besliste de keizer niet over de te volgen doctrine - dat was de verantwoordelijkheid van de bisschoppen - maar was het zijn rol om de navolging van deze doctrine af te dwingen, ketterijen uit te roeien en de kerkelijke eenheid te bewaren[42]. De keizer zorgde ervoor dat God op de juiste wijze werd vereerd in zijn rijk, maar het was aan de kerk om te bepalen waaruit deze gepaste verering bestond[43].

In 314 riep hij het concilie van Arles samen. In 316 trad Constantijn op als rechter in een godsdienstig dispuut in de provincia Africa en veroordeelde hij de ketterij van het Donatisme[44]. In 321 stelde hij de zondag als rustdag in voor het gehele rijk. Hij stelde bisschoppen aan of zette ze weer af naar eigen goeddunken. Zijn in godsdienstig opzicht belangrijkste wapenfeit was echter dat hij in 325 het eerste concilie van Nicaea bijeenriep, het eerst effectieve oecumenische concilie (tenzij het concilie van Jeruzalem als oecumenisch wordt beschouwd). Tijdens dit concilie werd het Arianisme veroordeeld en de geloofsbelijdenis zoals die vandaag de dag bekend is vastgelegd. Het concilie van Nicaea wordt traditioneel beschouwd als het eind van de vroeg-christelijke periode.

Een andere visie op Constantijns bekering tot het christendom is meer politiek van aard. In Constantijns tijd schat men dat ongeveer twintig procent van Rome's bevolking christen waren en een groter aantal van de militairen het christelijke geloof aanhingen.

Constantijn en de joden[]

Constantijn voerde verscheidene legislatieve maatregelen in met betrekking tot de joden: het werd hen verboden christelijke slaven te hebben of hun slaven te besnijden. Bekering van christenen tot het jodendom werd verboden. Bijeenkomsten voor religieuze diensten werden beperkt, maar het werd joden toegestaan jaarlijks Jeruzalem binnen te gaan op Tisha B'Av, waarop de verwoesting van de tempel in 70 na Chr. (aan het einde van de Joodse Oorlog) wordt herdacht. Constantijn dwong van het eerste concilie van Nicaea ook een verbod af tegen het vieren van Pasen op de dag voor het joodse Pesach op 14 Niesan, zoals de quartodecimanen deden[45].

Hervormingen[]

Follis-Constantine-lyons RIC VI 309

Munt van Constantijn met een voorstelling van de zonnegod Sol Invictus, die een wereldbol vasthoudt en zijn rechterhand omhoog steekt. De legende op de keerzijde leest SOLI INVICTO COMITI.

Constantijns iconografie en ideologie[]

Munten die voor keizers worden geslagen geven dikwijls informatie over hun persoonlijke iconografie. Zo verschijnen bij het begin van Constantijns regering aanvankelijk consequent voorstellingen van Mars en later (vanaf 310) van Apollo als zonnegod op de keerzijde van munten[46]. Mars werd geassocieerd met de tetrarchie en het gebruik van deze symboliek door Constantijn diende om de legitimiteit van zijn regering te benadrukken. Na zijn breuk met Maximianus in 309-310, claimde Constantijn een wettige afstammeling te zijn van de derde-eeuwse keizer Marcus Aurelius Claudius Gothicus (Claudius II), de held van de slag bij Naissus (september 268)[47].

Gothicus had beweerd de goddelijke bescherming van Apollo-Sol Invictus te genieten. Constantijn bevorderde ook een vereenzelviging van zichzelf met Sol Invictus, de laatste god die op zijn munten verscheen[48].

As-Constantine-XR RIC vII 019

Follis van Constantijn met op de keerzijde een labarum.

De keerzijden van zijn munten werden verscheidene jaren gedomineerd door de legende SOLI INVICTO COMITI ("van Sol Invictus' metgezel"). De voorstelling beeldde Apollo af met een zonnehalo, zoals Helios, en de wereldbol in zijn handen. In de jaren 320 had Constantijn zelf een halo. Er zijn ook munten die Apollo voorstellen terwijl hij met zijn zonnewagen over een schild rijdt dat Constantijn vasthoudt.Sjabloon:Fact Elementen van deze associatie bleven zelfs na Constantijns beroemde bekering tot het christendom in 312 voortbestaan. Daarna begon langzaam maar zeker de christelijke symboliek, hoewel in sommige gevallen dubbelzinnig, op te duiken in de keizerlijke iconografie[49]. Een munt van rond 312, bijvoorbeeld, toont de chi-rho, de eerste twee letters van de naam Christus in het Grieks, op een helm die Constantijn draagt[50].

Solidus multiple-Constantine-thessalonica RIC vII 163v

Een voorbeeld van de "starende ogen" op munten uit de latere regering van Constantijn.

Een voortzetting van het iconografisch precedent kan in het grotere oog van het muntportret worden gezien. Dit suggereert een fundamentelere verandering in de officiële beeldvorming. Vanaf de late derde eeuw, begonnen portretten minder realistisch en meer geïdealiseerd te worden.Sjabloon:Fact De keizer als keizer, niet slechts als een individu, is van primair belang. De meest voorkomende kenmerken van deze stijl zijn de brede kaak en gespleten kin. De grote starende ogen zullen in de loop van de vierde eeuw steeds groter worden: vergelijk met de vroege vijfde eeuwse zilveren munten van Theodosius I.Sjabloon:Fact

Constantijns hof[]

Constantijn had veel respect voor cultuur en christendom en zijn hofhouding bestond uit oudere, gerespecteerde en eerbare mannen. Hoewel voorname Romeinse families die het christendom weigerden aan te nemen, de toegang tot machtsposities werd ontzegd, bekeerde twee derde van zijn topambtenaren zich niet tot het christendom[51].

Constantijns juridische erfenis[]

Constantijn voerde wetten in die de beroepen van slager en bakker erfelijk maakten, en, belangrijker nog, hij steunde het veranderen van het statuut van coloni (pachtboeren) naar dat van horigen. Zo legde hij onbedoeld de basis voor de Europese maatschappij gedurende de middeleeuwen[52].

Constantijns wetten vormden in allerlei opzichten verbeteringen ten opzichte van die van zijn voorgangers, hoewel ze ook naar zijn meer gewelddadige periode verwezen[53]. Enkele voorbeelden:

  • Voor het eerst konden meisjes niet worden ontvoerd (dit verwees waarschijnlijk naar wegloopsters, die werden beschouwd als kidnappen omdat meisjes de iure niet konden instemmen met weglopen).
  • De doodstraf kon worden vervangen door een goedgekeurd bedrag.
  • Een gevangene werd niet langer meer in totale duisternis gevangen gehouden, maar moest de open lucht en het daglicht worden gegund.
  • Een veroordeeld man werd toegelaten te sterven in de arena, maar hij kon niet worden gebrandmerkt op zijn "hemels verfraaid" gezicht, maar slechts op zijn voeten (omdat God de mens naar Zijn beeld maakte).
  • Slavinnen of chaperons die werden betrapt op het toelaten dat het meisje voor wie ze verantwoordelijk waren, werd verleid, kregen gesmolten lood in de keel.
  • Gladiatorenspelen werden bevolen te worden afgeschaft in 325, hoewel dit geen echt effect had[54].
  • De rechten van een meester over een slaaf werden ingeperkt, hoewel een slaaf nog steeds kon worden doodgeslagen.
  • Pasen kon in het openbaar worden gevierd.

Constantijns nalatenschap[]

Musei Capitolini-testa bronzea di Costantino-antmoose

Contemporain bronzen hoofd van Constantijn (4e eeuw, Musei Capitolini).

Hoewel hij zijn eretitel "De Grote" lang na zijn dood van christelijke historici kreeg, had hij deze titel alleen al op basis van zijn militaire prestaties en overwinningen kunnen claimen. Naast het herenigen van het rijk onder één keizer, behaalde Constantijn belangrijke overwinningen op de Franken en Alamanni in 306–308, de Franken opnieuw in 313–314, de Visigothen in 332 en de Sarmaten in 334. Tegen 336 had Constantijn het grootste deel de provincia Dacia heroverd, die Aurelianus in 271 noodgedwongen had moeten prijsgeven. Kort voor zijn dood plande Constantijn een grote expeditie om een einde te maken aan de overvallen op de oostelijke provinciae door het Perzische Rijk[55].

Het Byzantijnse Rijk beschouwde Constantijn als haar stichter en ook het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie rekende hem onder de eerbiedwaardige figuren uit zijn geschiedenis. In zowel het oosten als het westen werden keizers soms begroet als een "nieuwe Constantijn" (novus Constantinus)[56]. De meeste oosterse christelijke kerken beschouwen Constantijn als een heilige[57]. In het oosten wordt hij soms "isapostolos" of de "13de apostel" genoemd[58].

Legende en de Donatio Constantini[]

1rightarrow Zie Donatio Constantini voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

In latere periodes raken historische feiten overschaduwd door legendes. Omdat het ongepast werd geacht dat Constantijn pas op zijn sterfbed was gedoopt en dan nog door een Ariaanse bisschop (dus van twijfelachtige orthodoxie), ontstond een legende dat paus Sylvester I (314-335) de "heidense" keizer zou hebben genezen van lepra. Volgens deze legende werd Constantijn na zijn genezing gedoopt en schonk hij gebouwen aan de paus. In de achtste eeuw dook voor het eerst een document genaamd de "Donatio Constantini" op, waarin de pas bekeerde Constantijn de wereldlijke regering over Rome, Italië en het westen overdroeg aan de paus. In de hoge middeleeuwen werd dit document gebruikt en aanvaard als basis voor de wereldlijke macht van de paus, hoewel het werd afgedaan als een vervalsing door keizer Otto III en betreurd als de wortel van de pauselijke wereldlijkheid door de poëet Dante Alighieri. De 15e eeuwse filoloog Lorenzo Valla bewees uiteindelijk dat het document inderdaad een vervalsing was[59].

Constantijn in Geoffrey van Monmouths Historia[]

Omwille van zijn faam en het feit dat hij tot imperator was uitgeroepen in het latere Groot-Brittannië, werd Constantijn later ook beschouwd als een Britse koning. In de 11e eeuw publiceerde de Engelse schrijver Geoffrey van Monmouth een fictief werk genaamd Historia Regum Britanniae, waarin hij verhaalde over de vermeende geschiedenis van de Britten en hun koningen vanaf de Trojaanse Oorlog, koning Arthur en de Angelsaksische verovering. In dit werk beweerde Geoffrey dat Constantijns moeder Helena feitelijk de dochter van "King Cole", de mythische koning van de Britten en eponiem stichter van Colchester. Een dochter van King Cole was voordien nooit voorgekomen in de overlevering, ten minste niet in de geschreven overlevering, en deze afstamming kwam waarschijnlijk voort uit Geoffrey's verlangen om een ononderbroken koninklijke bloedlijn te creëren. Geoffrey meende dat het onwelvoeglijk was voor een koning om minder nobele voorouders te hebben. Geoffrey beweerde eveneens dat Constantijn werd uitgeroepen tot "koning van de Britten" te York, eerder dan tot keizer[60].

Zie ook[]

Noten[]

  1. 1,0 1,1 1,2 Zijn geboortejaar is omstreden, maar recente encyclopediartikels plaatsen zijn geboorte rond 280 (cf. J.F. Matthews - D. MacGillivray Nicol, art. Constantine, in Encyclopedia Britannica. Online edition (2007); U. Mattejiet, art. Konstantin I. (d. Gr.), röm Ks., in Lexikon des Mittelalters 5 (1991), klm. 1372.). Oliver Schmitt pleit voor het jaar 275 (O. Schmitt, Constantin der Große (275–337), Stuttgart - e.a., 2007, pp. 84-85.).
  2. In het Latijn was Constantijns officiële keizerlijke titel IMPERATOR CAESAR FLAVIVS CONSTANTINVS PIVS FELIX INVICTVS AVGVSTVS, (Imperator Caesar Flavius Constantinus, de vrome, de gelukkige, de onoverwonnene, Augustus). Na 312 voegde hij er MAXIMVS ("de grootste") aan toe, en na 325 verving hij invictus ("de onoverwonnene") door VICTOR ("de overwinnaar"), daar invictus teveel herinnerde aan Sol Invictus.
  3. Ambrosius, de Obitu Theodosii 42, p. 295; cf. Anon. Valesii, Excerpta Valesiana 2.2: "matre vilissima".
  4. Hieron., Chron. anno. 2322; Orosius, VII 25; Chron. Pasch. A.D. 304, I, p. 516, ed. Bonn; Zos., II 8.
  5. Eusebius, Vita Const. III 47.
  6. H. Pohlsander, The Emperor Constantine, Londen - New York, 1996, pp. 12-13, 71, fig. 9.
  7. T.D. Barnes, Constantine and Eusebius, Cambridge - Londen, 1981.
  8. Precieze gegeven kan men niet uit het bronnenmateriaal halen. Maar zeer waarschijnlijk had Constantius zijn zoon systematisch als zijn opvolger naar voren geschoven, cf. O. Schmitt, Constantin der Große (275–337), Stuttgart - e.a., 2007, pp. 102–106.
  9. H. Pohlsander, The Emperor Constantine, Londen - New York, 1996, pp. 14-15.
  10. H. Pohlsander, The Emperor Constantine, Londen - New York, 1996, pp. 16-17.
  11. H. Pohlsander, The Emperor Constantine, Londen - New York, 1996, pp. 15-16; O. Schmitt, Constantin der Große (275–337), Stuttgart - e.a., 2007, pp. 117-118.
  12. H. Pohlsander, The Emperor Constantine, Londen - New York, 1996, pp. 15-16.
  13. H. Pohlsander, The Emperor Constantine, Londen - New York, 1996, pp. 15-16.
  14. C.E. Nixon - B.S. Rodgers (introd. trad. com.), In Praise of Later Roman Emperors: The Panegyrici Latini, Berkeley - e.a., 1994, p. ?: Panegyricus Constantinii 12.3.
  15. De getalopgaven schommelen in de moderne literatuur, vooral door de vaak onnauwkeurige aantallen gegeven in de bronnen, cf. J. Vogt, Constantin der Große und sein Jahrhundert, München, 19602, p. 158 (ca. 40.000 man) en E. Herrmann-Otto, Konstantin der Große, Darmstadt, 2007, p. 39 (25.000 à 30.000 man). Voor het verloop van de veldtocht cf. ook de degelijke en gedetailleerde voorstelling bij O. Schmitt, Constantin der Große (275–337), Stuttgart - e.a., 2007, pp. 138ff.
  16. E. DePalma Digeser, The Making of A Christian Empire: Lactantius and Rome, Londen, 2000, p. 122.
  17. Eusebius, Hist. Eccl. IX 9; Eusebius, Vita Const. I 38; Lactantius, Mort. Pers. 44. Een „heidense variant“ biedt de Panegyricus van Nazarius uit het jaar 321. Zie in verband met de overlevering van de bronnen E. Herrmann-Otto, Konstantin der Große, Darmstadt, 2007, pp. 48ff.
  18. Men moet daarbij niet vergeten dat visioenen in de antieke historiografie niet zelden achteraf werden toegevoegd.
  19. Constantijn bekeerde zich waarschijnlijk ten laatste vanaf 312 tot het christendom, zie o.a. T.D. Barnes, Constantine and Eusebius, Cambridge, 1981; H. Brandt, Konstantin der Große. Der erste christliche Kaiser, München, 2006. In het onderzoek is dit punt echter omstreden: Jacob Burckhardt beschouwt de keuze van Constantijn voor het christendom als een zuiver politiek berekende daad, anderzijds geloven o.a. Andreas Alföldi en Joseph Vogt in een echte religieuze bekering van Constantijn. Het belangrijkste werk in verband met Constantijns bekering is K.M. Girardet, Die Konstantinische Wende, Darmstadt, 2006. Zie ook E. Herrmann-Otto, Konstantin der Große, Darmstadt, 2007, pp. 42ff., O. Schmitt, Constantin der Große (275–337), Stuttgart - e.a., 2007, pp. 155ff.
  20. Cf. B. Bleckmann, Konstantin der Große, Reinbek, 1996, pp. 58ff.
  21. E. Herrmann-Otto, Konstantin der Große, Darmstadt, 2007, pp. 164ff.
  22. Cf. T. Grünewald, Constantinus Maximus Augustus: Herrschaftspropaganda in der Zeitgenössischen Überlieferung, Stuttgart, 1990.
  23. H. Pohlsander, The Emperor Constantine, Londen - New York, 1996, p. 24.
  24. M. DiMaio Jr., art. Anastasia (Daughter of Constantius I Chlorus), in DIR (1996).
  25. H. Pohlsander, The Emperor Constantine, Londen - New York, 1996, pp. 38-39.
  26. H. Pohlsander, The Emperor Constantine, Londen - New York, 1996, pp. 41-42.
  27. H. Pohlsander, The Emperor Constantine, Londen - New York, 1996, pp. 42-43.
  28. Eutropius, X 6.1; Hiëronymus, Chron. Olymp. 275 p. 313; Zosimus, II 28.2 (§ 50); R. MacMullen, Constantine, New York, 1969.
  29. R. MacMullen, Constantine, New York, 1969.
  30. Cf. o.a. E. Herrmann-Otto, Konstantin der Große, Darmstadt, 2007, pp. 141ff.; O. Schmitt, Constantin der Große (275–337), Stuttgart - e.a., 2007, pp. 221ff.
  31. Cf. J. Spielvogel, Die Gotenpolitik Kaiser Konstantins I. zwischen altrömischer Tradition und christlicher Orientierung, in T. Hantos - G.A. Lehmann (edd.), Althistorisches Kolloquium aus Anlaß des 70. Geburtstags von Jochen Bleicken, Stuttgart, 1998, pp. 225–238.
  32. Terwijl men vroeger de inrichting van de praetoriaanse prefecturen aan Constantijn toeschreef, gaat men er tegenwoordig vanuit dat deze pas in de jaren 360 hun uiteindelijk vorm vonden. Een overzicht van de onderzoeksgeschiedenis en een relatief actuele status quaestionis biedt J. Migl, Die Ordnung der Ämter. Prätorianerpräfektur und Vikariat in der Regionalverwaltung des Römischen Reiches von Konstantin bis zur Valentinianischen Dynastie, Frankfurt am Main, 1994.
  33. Zo bijvoorbeeld O. Schmitt, Constantin der Große (275–337), Stuttgart - e.a., 2007, pp. 260 ff.
  34. Zie in verband hiermee ook de brief van Constantijn aan Shapur II: Eusebius, Vita Constantini IV 9–13; cf. M. Raub Vivian, Eusebius and Constantine’s Letter to Shapur: Its Place in the Vita Constantini, in Studia Patristica 29 (1997), pp. 164–169.
  35. H. Pohlsander, The Emperor Constantine, Londen - New York, 1996, p. 77, fig. 9.
  36. Het edict schonk christenen het recht om hun religie uit te oefenen, maar gaf hen niet hun verloren eigendom terug; zie Lactantius, De Mortibus Persecutorum 35-34.
  37. R. Gerberding - J.H. Moran Cruz, Medieval Worlds: An Introduction to European History 300-1492, New York, 2004, p. 55.
  38. P. Brown, The Rise of Western Christendom: Triumph and Diversity, AD 200-1000, Oxford, 20032, p. 61.
  39. P. Brown, The Rise of Western Christendom: Triumph and Diversity, AD 200-1000, Oxford, 20032, p. 60.
  40. R. Gerberding - J.H. Moran Cruz, Medieval Worlds: An Introduction to European History 300-1492, New York, 2004, pp. 55-56.
  41. J. Richards, The Popes and the Papacy in the Early Middle Ages 476-752, Londen, 1979, pp. 14-15.
  42. J. Richards, The Popes and the Papacy in the Early Middle Ages 476-752, Londen, 1979, p. 15.
  43. J. Richards, The Popes and the Papacy in the Early Middle Ages 476-752, Londen, 1979, p. 16.
  44. H. Pohlsander, The Emperor Constantine, Londen - New York, 1996, p. 34.
  45. Eusebius, Vita Constantinii III 18; Theodoretus, Hilotheos historia I 9 (het epistel van keizer Constantijn, omtrent de zaken afgehandeld op het concilie, gericht aan die bisschoppen die niet aanwezig waren).
  46. C.M. Odahl, Constantine and the Christian Empire, Londen - New York, 2004, p. 95.
  47. H. Pohlsander, The Emperor Constantine, Londen - New York, 1996, pp. 22, 62-63.
  48. N. Hannestad, Roman Art and Imperial Policy, Århus, 1988.
  49. P. Bruun, Studies in Constantinian numismatics: papers from 1954 to 1988, Rome, 1991.
  50. H. Pohlsander, The Emperor Constantine, Londen - New York, 1996, pp. 40-41, fig. 4.
  51. C.G. Herbermann - G. Grupp, art. Constantine the Great, in New Catholic Encyclopedia IV (1908), R. MacMullen, Constantine, New York, 1969, J.J. O'Donnell, The demise of paganism, in Traditio 35 (1979), p. 81, T.D. Barnes, Christians and pagans in the reign of Constantius, in {Aut|A. Dihle}} (ed.), L'église et l'empire au IVe siècle, Genève, 1989, pp. 315-321, T.D. Barnes, Statistics and the conversion of the Roman aristocracy, in JRS 85 (1995), p. 141.
  52. A.H.M. Jones, The Later Roman Empire, 284-602: A Social Economic and Administrative Survey, II, Baltimore, 1964, p. 795.
  53. Z. Hazard Potter, Influence of Christianity on the Roman Law, in the American Church Review 30 (1878), p. 340.
  54. H. Pohlsander, The Emperor Constantine, Londen - New York, 1996, p. 69.
  55. H. Pohlsander, The Emperor Constantine, Londen - New York, 1996, p. 72.
  56. O.a. Clovis: Gregorius van Tours, Historia Francorum II 31; Karel de Grote: Codex Carolin. epist. 49, III.II p. 195. Zie ook E.G. Grimme, Novus Constantinus. Die Gestalt Konstantins des Grossen in der imperialen Kunst der mittelalterlichen Kaiserzeit, in Aachener Kunstbläter 22 (1961), pp. 7-20.
  57. H. Pohlsander, The Emperor Constantine, Londen - New York, 1996, pp. 83-87.
  58. S.N.C. Lieu - D. Montserrat (edd.), From Constantine to Julian: Pagan and Byzantine views: a source history, Londen, 1996, p. 99.
  59. Lorenzo Valla, De falsa et ementita Constantini Donatione declamatio (1440). (link naar editie en Engelse vertaling uit 1922)
  60. Geoffrey van Monmouth, Historia Regum Britanniae, pp. 132-133.

Referenties[]

Externe links[]

Wikimedia Commons
Wikimedia Commons heeft meer afbeeldingen die bij dit onderwerp horen: Constantine I (emperor).
Advertisement