Alfred Gustav Jodl, geboren als Alfred Baumgärtler (Würzburg, 10 mei 1890 – Neurenberg, 16 oktober 1946) was een Duits generaal.
Zijn vader, Alfred Jodl, een artillerieofficier, was niet met zijn moeder, Therese Baumgärtler, gehuwd omdat de boerendochter niet paste bij de stand van een Beierse officier. Het paar huwde pas in 1899, nadat de vader de militaire dienst verlaten had. Vanaf het huwelijk droeg Alfred ook de naam Jodl. Jodl groeide samen met zijn jongere broer Ferdinand op. Het echtpaar Jodl kreeg ook nog drie meisjes, die echter allen jong stierven.
Hij volgde vanaf 1903 een opleiding als cadet, die hij in 1910 voltooide. Tijdens de Eerste Wereldoorlog vocht hij in het Beierse leger. Hij bereikte de rang van luitenant.
Na de oorlog trok hij zich uit het leger terug en studeerde voor arts. Later keerde hij naar het leger (Reichswehr) terug en werd Chef van de Operatieve Afdeling van de landmacht. Zijn eerste kennismaking met Adolf Hitler dateerde uit 1923. In 1935 werd hij generaal-majoor van de Deutsche Wehrmacht. Hiermee zou hij tijdens de Tweede Wereldoorlog de machtigste persoon van de Duitse landmacht zijn. Als lid van de NSDAP (Nationaal-Socialistische Duitse Arbeiderspartij) was hij een aanhanger van Hitler en zijn politiek van herbewapening.
Hij was de Chef Operaties binnen het OKW waar hij een belangrijke rol speelde tijdens de militaire veldtochten in met name de Balkanlanden en de Sovjet-Unie. In januari 1944 werd Jodl kolonel-generaal. Jodl was aanwezig bij de stafvergadering van Hitler in Rastenburg, waarbij kolonel Claus von Stauffenberg een (mislukte) aanslag op Hitler pleegde. Jodl raakte gewond, maar herstelde snel.
Na de zelfmoord van Hitler was Jodl één van de belangrijkste onderhandelaars (samen met admiraal Von Friedeburg) die grootadmiraal Karl Dönitz (het nieuwe staatshoofd) naar de Geallieerden zond om over de wapenstilstandsvoorwaarden te praten. Op 7 mei 1945 ondertekende kolonel-generaal Jodl te Reims (Frankrijk) de Duitse capitulatie.
Na de capitulatie vloog Jodl naar Flensburg terug waar de Duitse regering van Dönitz haar zetel had. Op 13 mei, na de arrestatie van generaal-veldmaarschalk Wilhelm Keitel, werd hij door Dönitz aangesteld als laatste hoofd van het OKW (opperbevel). Op 23 mei 1945 werd hij, net als de andere leden van de Flensburgregering gearresteerd.
Tijdens het Proces van Neurenberg werd Jodl op vier punten aangeklaagd en daarop schuldig bevonden. Op 10 oktober 1946 werd hij ter dood veroordeeld. Zijn veroordeling was - ook onder de Geallieerden - omstreden: de Franse rechter Henri Donnedieu de Vabres noemde zijn veroordeling een gerechtelijke dwaling. Jodls vraag om - zoals het voor militairen gebruikelijk is - door een vuurpeleton geëxecuteerd te worden - werd afgewezen. Op 16 oktober, rond 2 uur morgens, werd hij opgehangen. Zijn laatste woorden waren: "Ik groet U, mijn Duitsland". Zijn lijk werd nog diezelfde dag onder de schuilnaam 'Archibold K. Struthers' verast, tegen middernacht werd de as in de Isar verstrooid.
In maart 1953 oordeelde een Duitse arbitrale commissie dat hij zich niet schuldig had gemaakt aan oorlogsmisdaden maar slechts zijn plicht had gedaan en daarbij geen oorlogsmisdaden had begaan. Zijn verbeurd verklaarde bezit werd aan zijn weduwe teruggegeven. Later, in september van dat jaar, werd onder druk van de Amerikanen het advies van de commissie door de Beierse minister voor politieke bevrijding herroepen.
Op het kerkhof van Fraueninsel im Chiemsee is er een grafkelder van de familie Jodl met een gedenksteen voor de Generaloberst zelf, een tweede voor zijn eerste vrouw Irma Gravin von Bullion (1885-1944), een derde voor zijn tweede vrouw Luise von Benda (1905-1998), en een vierde voor zijn jongere broer Ferdinand (1896-1956) en diens vrouw.
}